


Moestuin/bijenstand "IEMERUTA"
Op heel veel plaatsen vindt men aan de rand van steden of dorpen de volkstuin complexen tegenwoordig zie men weinig volkstuintjes. De stads uitbreidingen met behulp van project makelaars hebben ervoor gezorgd dat er minder volkstuintjes worden aangelegd,al veel complexen er gesloten lang niet altijd even groen uitzien. Is volgens een slechte zaak. Iedereen moet kunnen genieten van de volkstuin. Ook een gegevens is dat het hedendaagse volk zich niet meer de tijd gunt voor deze toch mooie hobby. De groenten liggen in de winkel kant en klaar, waar maak je nog druk over?
Nu en dan vindt een imker ook een plekje op een tuintjes complex. Een van de voorwaarden waar hij/zij dan wel aan moet voldoen, is het houden van zachtaardige bijen. Aan de prik van een bij heeft een hobby tuinder een hekel, neem ik op voorhand aan. Echter de bijtjes kunnen ook heel wat voor de tuinder doen, het bezoeken van bloeiende gewassen met als gevolg een hogere opbrengst.
De Volkstuinvereniging de Eendracht Zutphen houdt samen ongeveer samen 400 leden. In even mooi natuurgebied in Zutphen, ligt de prachtige tuinen van de Voorsterallee. Deze leden bestaat uit merendeel uit mannen en vrouwen die op bepaalde tijden en dagen werken. Deze moestuin is de gemiddelde tuinder van 200 m2. Ik zelf beschik over 600 m2. en bestaat uit diverse kleine indelingen. Ik ben begonnen in 1974. Werken in de tuin is mijn hobby. Het werken in de volkstuin geeft voor mij veel voldoening. Als de bonen geplukt zijn of de bessen/aardbeien zijn mooi rijp geeft dat toch een kick. Je kunt niet de hele dag thuis achter de geraniums zitten. Daar ben ik nog veel te goed voor. Ik ben gezond en doe dit dan meer al 37 jaar met heel veel plezier. Nee, het is echt niet zwaar. Ik doe ieder keer wat. Tevreden kijk ik vervolgens naar mijn moestuin/bijenstand IemeRuta. Hoe de bijen uitvliegen.
Iedereen die een tuin bewerkt als hobby en daar met volle overgave mee bezig is, kan hierin zijn gading vinden. Zo zijn er een kruidentuin, een groentetuin en een plantentuin, een heester border en een klein vijvertje. Ook beschik ik in de tuin een insecten hotel. Diverse soorten vinden hun onderkomen. Mensen met een volkstuintje zijn aanwijsbaar gezonder. Ze gaan er vaak op de fiets heen, zijn actief tussen het groen en eten gezonde groenten. Naast het telen van groenten/aardappelen hebben mensen ook steeds meer bloemen op de volkstuintjes. Indien je een tuin vol bloemen hebt, kun je van de zomer iedere dag een bosje bloemen op tafel zetten en er ook even weggeven. Maakt je blij. Ik voel minder vaak eenzaam of depressief.
BIOLOGISCH TUINIEREN
Biologische tuinieren berust op het aloude gebruik van groenten en landbouwgewassen te telen op een natuurlijke wijze, zonder gebruik van meststoffen of chemische sproeimiddelen, zoals onze voorouders dit deden. Tegenstanders zeggen dan ook dat bio-tuinders achterlijke mensen zijn en kijken daar minachtend op neer. In deze tijd van geld en gemakzucht, van grootschaligheid en mechanisatie, kan ik enigszins de beroepsmensen volgen. Om de kost te verdienen is het alleszins gemakkelijker om de klassieke methodes te gebruiken. Alhoewel ik beroepsmensen bezig zag, die op biologische wijze een renderende zaak runden. Bij liefhebbers liggen de zaken heel anders. Daar gaat het om een zinvolle vrijetijdsbesteding en is de opbrengst niet het eerste doel. Biologisch tuinieren is meer arbeidsintensief en vraagt een veel grotere vakkennis, die dikwijls ontbreekt en er de oorzaak van is dat velen het na twee jaar reeds opgeven. Het zijn dezen, die dan gaan spreken van achterlijke en ondoenbaar praktijken. Zulke mensen maken het gewoonlijk op de klassieke manier ook nooit waar!
Een bio-tuinder staat veel dichter bij de natuur. Hij/zij moet kennis hebben van het biologisch leven in de grond van insecten, dieren en planten, en hun samengaan in het ecologisch geheel. Door hier op in te spelen, komt men tot resultaten, die uiteindelijk de genoegdoening verschaffen. De resultaten zijn er ook niet na een jaar. Het regenereren van de bodem vraagt op zichzelf reeds enkele jaren. De bodem is het medium waarin de planten moeten groeien. Ze worden er in verankerd. De bodem bevat het voedsel, het noodzakelijke bodemvocht en de nodige mineralen en sporenelementen, maar ook lucht, want plantenwortels moeten ook ademen. In een grond die dicht geslempt is en weinig of geen lucht bevat, willen planten niet goed groeien. Hun wortels krijgen te weinig lucht, het organisch materiaal in de bodem verteert niet waardoor weinig voedingsstoffen vrijkomen en de plant armoede lijdt.
De grondwaterstand is ook belangrijk voor de planten. Een grondwaterstand van 0,80 - 1,00 meter onder het maaiveld is ideaal te noemen. Zo nodig zorgt men voor een drainage of een goede afwatering. Lucht krijgt men in de grond deze te bewerken. In de bio tuin wordt weinig of niet gespit. Men bewerkt de grond bij middel van de woelvork. Dit is grote riek van 50 centimeter breed met vijf tanden. De woelvork heeft twee stelen die verbonden zijn door een handvat. Juist boven de tanden is er aan de achterkant een beugel aangebracht. Men duwt de woelvork met de voet volledig in de grond en trekt het geheel achterover. De beugel gaat werken als een hefboom. Door het trekken komen de tanden omhoog en licht de grond op. Deze wordt doorbroken en valt uit elkaar als hij een goede structuur heeft. De grondstructuur verbeteren wij door veel organische mest of compost in te werken. Compost bevat veel voedingsstoffen die langzaam vrijkomen. Een probleem is dikwijls het onkruid dat op de bodem voorkomt. Wij kunnen dat gemakkelijk ondervangen door een bodembedekking aan te brengen in de winterperiode. Deze bedekt de grond en behoedt hem voor structuurverval. Bemesten doet men in de bio teelt liefst in het najaar, voor men de bodembedekking aanbrengt.
Men verdeelt de compost naargelang de beschikbare hoeveelheid. Gulzige planten zoals kool, knolselderij, aardappelen, vragen veel meer voedsel dan sla of witlof. Daarom is een planning noodzakelijk. Een planning kan men gemakkelijk in de zomer reeds maken, zodat men naargelang de grond vrijkomt in het najaar, deze reeds winterklaar kan maken. Na het in orde brengen van de grond verluchten wij deze nog eens met de woelvork zodat hij in een luchtige staat de winter in kan. Regen en sneeuw, maar ook de vorst dringen dan goed in de grond, waardoor de bodem luchtig blijft. Als men dan over de grond een bedekking kan aanbrengen blijft de bodem gespaard van onkruid en krijgt het organisch materiaal een voor vertering waardoor het gemakkelijker composteert in het voorjaar.
Bloed- en beendermeel of natuurfosfaat gebruiken we slechts als we niet over voldoende compost beschikken en de grond dat voedsel nodig heeft. Die voedselnoodzaak zien we dikwijls aan de kleur der gewassen. We moeten zoveel mogelijk vermijden een overbemesting aan te brengen. Bio Tuinders bemesten immers de grond en niet het gewas. Daarom liefst de bemesting voor de winter. Een bodemontleding kan ons een goed inzicht geven over de voedselvoorraad in de grond. Om bestwil laat men een bodemontleding uitvoeren om de vijf jaar, dan is het dikwijls reeds nodig bij te sturen.
VLAKTECOMPOSTERING
Men past in een biotuin ook weleens vlaktecompostering toe. Dat is in feite niets anders dan een bodembedekking die blijft liggen en tijdig aangevuld wordt. Men heeft dan minder werk met composteren, maar dat is ook het enige voordeel. De nadelen zijn legio. Bij vlaktecompostering ziet de tuin er steeds uit als een rommelige boel. Al het onkruid moet dan met de hand verwijderd worden. Tussen al dat ruwe materiaal geeft dat behoorlijk wat ongemak. Het gevolg is dat er heel wat onkruid blijft staan. Ook het oogsten van gewassen geeft soms problemen. Het ergste nadeel echter is dat men moeilijk kan doseren en men eigenlijk nooit kan zeggen hoeveel men gegeven heeft. Ook de eenzijdigheid van het toegediende materiaal kan de groei be�nvloeden. In goed geteerde compost zitten alle componenten goed vermengd, maar dat is uiteraard veel minder bij vlaktecompostering.
GROENBEMESTERS
We bemesten in hoofdzaak met compost maar toch mogen we geenszins de voordelen van groenbemesters over het hoofd zien. Deze brengen op korte termijn een massa organisch materiaal voort en onttrekken relatief weinig voedsel aan de grond. Ze brengen uiteindelijk veel meer humus en voedsel in de grond dan zij verbruikt hebben. Deze gewassen zijn aangewezen om op korte termijn leeggekomen percelen te bedekken in het najaar en de bodem tegen erosie te beschermen, doch ook in het voorjaar als voortteelt.
In het voorjaar kunnen we percelen waar we late groenten zetten, witlof, kolen, late worteltjes of boontjes, prei of selderij en reeds bezaaien met een groenbemester. Ook grond die men anders braak zou laten liggen kan men er mee bezaaien. Kan men groenbemesters zaaien die eerst in bloei kunnen komen, dan is dat mooi meegenomen voor de bijen en andere insecten. We moeten echter wel oppassen en onze grond kennen, want verscheidene groenbemesters zijn koolachtigen!
Deze kunnen problemen geven met knolvoet of teeltwisseling. Wanneer men geen last heeft van knolvoet kan men wel een koolachtige gebruiken als voortteelt voor kolen en gele mosterd. Nu wordt dat gewas vervangen door phacelia.
BLADRAMMENAS is een veel opbrengende groenbemester, die vooral in het najaar gezaaid wordt, eveneens een koolachtige, die blijft groeien en bloeien tot het vriest. Zoetraapzaad en zomerkoolzaad worden ook als groenbemesters gebruikt. Ze brengen echter minder massa voort en zijn ook koolachtigen. Men laat deze groenbemesters gewoonlijk bevriezen, ze blijven dan liggen en bedekken de bodem.
Er zijn ook groenbemesters die bijna geen familie hebben tussen de groenten. Men kan deze dus zonder probleem gebruiken als voor- of nateelt. Zo is er de PHACELIA van de familie der bosliefjes, welke een massa groen voortbrengt. Dit is ook een goede bijenplant, zowel in het voorjaar als in het najaar. Phacelia bloeit na een tiental weken gedurende lange tijd. Het is een uitstekend dierenvoerder dat veel eiwitten bevat.
BERNAGIE (komkommerkruid), een vlot groeiend gewas van de familie der ruwbladige, kan op korte termijn een veld bedekken. Het heeft blauwe bloemen die fel door de bijen bevlogen worden. Zaaitijd van half maart tot einde juli, zeker als men ze wil laten bloeien, anders tot eind augustus. Bernagie is een keukenkruid.
ALEXANDRIJNS KLAVER, een of meersnedig naargelang de soort. Deze warmte minnende klaver mag gezaaid worden vanaf half mei tot half augustus. Deze vlinderbloemige brengt luchtstikstof in de grond en is een goede bodemverbeteraar die echter heel moeilijk het onkruid onderdrukt. Een mengeling van HAVER, ZONNEBLOEMEN en WIKKE is een najaar- groenbemester die in de winter bevriest. De grote massa groen die het voortbrengt bedekt dan de grond. De wikken leggen eveneens luchtstikstof vast.
Ook LUPINEN zijn een goede stikstoffixeerder, maar dit van ouds gekend gewas wordt nog maar weinig gezaaid. Blijft als groenbemester voor het najaar nog BOEKWEIT, een veelknopige. Boekweit is een vlotte groeier die in warme grond moet gezaaid worden. Boekweit kan daarom ook nooit gezaaid worden voor half mei. Dit graangewas vraagt zeer weinig van de grond, maar geeft er zeer veel aan terug. Boekweit heeft de eigenschap veel kali aan te maken zodat het een belangrijke biologische kalium leverancier is. Boekweit heeft na twee weken praktisch de grond bedekt, groeit tot een meter hoog, bevriest in de winter en bedekt uitstekend de grond.
Zaaien tot half augustus om te bloeien, tot half september als groenbemester. Groenbemesters kan men in de grond werken door spitten, wat echter ongewoon is in de bioteelt.
Wanneer we ze als voortteelt gezaaid hebben kan men het verwijderen en composteren of als bodembedekker gebruiken tussen de volgteelt, mits te verkleinen. De resten die in de winter bevriezen, kan men in het voorjaar composteren.
METHODEN
In de biologische teelt zijn er verschillende richtingen of methoden. Ieder teler legt zijn eigen richting vast of volgt een mengeling van methoden. In elke methode zitten er wel goede dingen. Zo is er de methode Lemaire Boucher, de Canadese Ruth Stout, Aldwin Seifert, de Fransman Jean Pain en de Duitse Maria Thun. De biodynamische methode is wel de minst geloofwaardige die wordt toegepast. Zij houdt goede zaken in en laat ruimte om te experimenteren en voor onderzoek. Men moet ze toepassen en de resultaten zien om deze methode te waarderen. Vroeger hoorden wij oudere mensen wel eens zeggen: "ik zou moeten zaaien, maar de maan staat niet goed". Die mensen waren nog zo verbonden met de natuur dat zij de natuurkrachten kenden. Helaas door de moderne tijden is er veel van die kennis verloren gegaan en wordt deze kennis enkel nog toegepast in bio dynamische middens. Bio dynamisch tuinieren betekent bij het werken rekening houden met de oerkrachten die moeder natuur bezit: de krachten die vanuit de kosmos inwerken op grondbewerking, zaaien en planten. Ieder levend wezen heeft een stralingsveld. Ook de maan, sterren en planeten. Moeilijk te geloven omdat wij die stralingen niet zien of aanvoelen. De straling van de zon zien en voelen we, daarom ook dat we er in geloven. Deze van de andere hemellichaam zien we niet, daarom geloven we er ook niet in of althans weinig. Toch wijzen proeven erop dat ze hun invloed uitoefenen op grondbewerking, zaaien en planten. Ik stel elk jaar een kalender op, met gunstige zaaitijden voor elk soort gewas, rekening houdend met de stand van de maan en de planeten. De kalender moet echter elk jaar opnieuw bekeken te worden. Ik mag echter niet in het extreme vasthouden aan de kalender. Is het volgens een vooropgesteld schema op een bepaalde dag echt rotweer of de grond is te nat of te koud, dan zaait ik beter niet.
DEEL DE GEWASSEN IN VIER HOOFDSOORTEN
Wortelgewassen: ajuin - wortelen - bieten - aardappelen - schorseneren - knolselder - rapen
Vruchtengewassen, al wat normaal vruchten of graan voortbrengt: tomaten - mais - erwten - bonen - boekweit - vlas - fruitbomen - rogge
Bladgewassen: prei - kool - sla - selder - kervel - andijvie
Bloemgewassen: Alles wat gezaaid wordt voor de bloemen.
Bonen en erwten verdragen mekaar niet te best. Zet ik dus niet naast elkaar. Bonen en ajuin hebben het dan ook niet voor mekaar, dus niet naast elkaar zaaien of planten. Ajuin gaat wel goed bij wortelen. De geur van de ajuin houdt de wortelvlieg op afstand en de ajuin- of preivlieg kan niet tegen de geur van wortelen. Je kan dus ook enkele zaadjes tussen het andere gewas zaaien of planten. Selder gaat goed bij kolen.
Coloradokevers tracht ik weg te houden met tussen zaaien van vlas, om de vier of vijf rijen een rij vlas is meer dan voldoende. Desgewenst kan het ook in bossen aangeplant, maar dan dient je het voor te zaaien op een wachtbed. Bij late aardappelen zaait je telkens twee rijen, dicht naast elkaar, een vroeg en een later. Zo kan ik de werking verlengen.
Tegen de koolvlieg leg ik koolkragen (dit zijn kleine stukjes asfalt die ik rond de stam schuift) of vliesdoek. Bij de minste warmte verbranden de eitjes en er is geen voortplanting. De koolvlieg heeft haar grootste trek in mei. Plant ik de kolen dus in juni, dan is er weinig kans op aantasting. Tegen vliegen (kool-, wortel- en ajuinvlieg) gebruik ik ook weleens van vliesdoek die over het gewas gespannen worden.
Ik plant ook weleens geurende gewassen, zoals tijm, hysop, alsem of tagetes tussen de teelt om de vliegen te misleiden.
Plantenbescherming begint in de bioteelt bij evenwicht in de natuur. In de vrije natuur zie ik dat de zwakste binnen de kortste tijd opgeruimd wordt door zijn natuurlijke belagers. Daarom moet ik streven naar een evenwichtige voeding in de grond. Ik zag reeds dat teeltwisseling bodemmoeheid voorkomt, noodzakelijk om dat evenwicht te bewaren. Een teveel aan stikstof doet vooral bladplanten geweldig groeien, maar verzwakt zodanig de cellen van de ganse plant, dat al spoedig schimmels de bovenhand halen en dat de plant gaat rotten. Een overdadige opname van kalium blokkeert de opname van magnesium, waardoor de planten er gebrek aan gaan lijden, dit ondanks er voldoende voorraad in de grond aanwezig is. Daarom blijft bemesting met compost, die meestal evenwichtig is, het beste voor de biotuin.
De nuttige bacteriën en de regenwormen houden de grond luchtig waardoor een rijk bodemleven ontstaat. Veel kleine insecten die geen schade doen (duizendpoten e.a.) en nuttige schimmels werken dit alles in de hand.
Voor ik dit zelf heb kan vaststellen, hebben anderen dat allang voor mij gedaan. Van boven uit: de vogels. Deze gevederde vriendjes vragen niets liever dan een gedekte tafel. Zij profiteren dan niet alleen van dat onschadelijk grut, maar schuimen verder alles af van schadelijke insecten, eieren tot larven. Hoe meer verschillende vogels ik in de tuin te krijgen, hoe beter. Door mijn manier van werken krijg ik reeds een verscheiden, die ik nog kan vermeerderen door enkele lichte ingrepen.
Bijvoorbeeld ik geef ze een woning, ze blijven er en werken gratis voor mij. De koolmees, pimpelstaart- en zwartkopmees verorberen in de zomer vooral rupsen en bladluizen en in het najaar en in de winter vooral eitjes en poppen van insecten. Een mezenpaar en zijn nakomelingen verbruiken in een jaar vijf kilogram insecten! Vogels zijn niet de enige vliegende politie. Verschillende soorten zweefvliegen en sluipwespen, waar we geen invloed op hebben, parasiteren op larven van schadelijke insecten waardoor deze uitgeschakeld worden. Ook de wesp is een insecteneter, hoewel wij dat moeilijk geloven.
Het lieveheersbeestje is nog zo'n vliegende politieagent. Dit diertje met zijn grijsblauwe maar rood gestippelde larve, is een grote liefhebber van bladluizen. De larve die er zeer gevaarlijk uitziet vreet nog meer dan het volwassen insect. De eitjes van het lieveheersbeestje zijn bijna dezelfde als deze van de coloradokever. Men vindt ze echter minder op aardappelen, maar meer op bladgewassen en wortelen. Overwinteren doet het volwassen kevertjes tussen kieren en spleten en hoekjes waar ze denken rustig hun winterslaap te kunnen doen. Vindt je bij opruimingswerkjes in de winter een dergelijk slaapkwartier met beestjes die schijnbaar dood zijn, en ze moeten daar weg, neem ze dan voorzichtig op en zet ze op een gelijkwaardige plaats waar ze niet hinderen. De beestjes die slechts schijndood zijn gaan na de winter wel terug op jacht in de natuur.
Niet alleen vogels moeten we aantrekken. Geeft ook de egel enkele beschutte hoekjes. Hij verorbert slakken, grote maden en muizen. Egels zijn nachtdieren en jagen vooral in het donker. Zit men in de zomer in de schemeravond ergens rustig in de tuin en men hoort een soort gesnuif, dan mag men praktisch zeker zijn dat er een jagende egel in de buurt is.
Kikkers en padden vinden alvast de weg naar een biologische tuin. Ze komen er de slakken en de grotere maden weghalen. Ze deinzen er zelfs niet voor terug om boven in de erwten te kruipen om daar waar de meest malse blaadjes, de slakken te komen wegsnoepen.
De grootste kannibaal is echter de oorworm. Dit door velen gevreesde insect doet helemaal geen kwaad aan de mens, maar eet bladluizen met hopen. Zo vond ik een plant van ongeveer 40 centimeter hoogte, van onder tot boven vol met bladluis. Toen ik er oorwormen bij zette was alles op vier dagen opgeruimd. De oorwormen is een nachtroofdier. Gedurende de dag moet hij zich droog en warm kunnen verbergen, anders wordt hij de prooi van vink of merel die er op verzot zijn. Ook hier weer: geef ze een woning en het zijn kosteloze arbeidskrachten.
Een lege eierschelp op een stokje is reeds een schuilplaats. Een goede en blijvende nestplaats is een gewone stenen bloempot. Neem een stijve ijzerdraad 1-3 millimeter dik en 0,5 meter lang. Draai er een spiraal in en steek het vrije eind door het gat in de bodem van de bloempot. Plooi aan de bovenkant een haak. In de spiraal steekt men wat hooi, strooi, houtwol of ander ruig materiaal, waarin de oorwormen droog en warm zitten. Hang de pot met de haak aan de tak van een fruitboom, of op een stok ergens in de tuin. Vindt men ergens oorwormen, dan kan men ze er in zetten, maar als dergelijk nestje ergens hangt, dan zitten de oorwormen na enkele dagen er meestal al in.
Men kijkt na een week of acht eens na, of er nog voldoende hooi inzit, anders vult men wat bij. Wanneer dergelijk appartementsgebouw in een fruitboom hangt, zal men er nog weinig luizen vinden. Je ziet, de gifspuit moet niet zo rap gehanteerd worden. We hebben veel meer helpers dan we zelf weten.
Ieder levend wezen heeft een afweer voor de dood en zeker voor de ontbindingsgeur. In bepaalde gevallen (als het te erg wordt) kunnen we daar gebruik van maken. We vangen van de te bestrijden insectensoort enkele exemplaren wetten of mixen het ongedierte en vermengen het met water dat we over het aangetaste gewas spuiten. Door de ontbindingsgeur gaan de andere insecten op de vlucht. Het is echter een minder aangenaam bezigheid als men slakken moet pletten en kapot roeren. Voor bladluizen is het wel gemakkelijker. Men wrijft hier en daar maar eens over een aangetast blad. Men heeft dan wel vuile vingers, maar de soortgenoten gaan wel op de vlucht.
We kunnen ook gebruik maken van geur verwarrende middelen. Zo zet men minder aangenaam ruikende gewassen tussen de teelt (stinkers, alsem, boerenwormkruid, lava's). Men kan uiteraard ook de bladeren of stengels van deze planten tussen de teelt strooien. Er blijven door deze maatregel steeds een deel belagers op afstand. Een geur verwarrend middel dat men gerust twee jaar kan bewaren is het volgende:
Men neemt minder aangenaam ruikende planten: stinkers, alsem, boerenwormkruid, vlierbladeren, bladeren van cassisbessen, lava's, groene dennennaalden, engelwortel, netstesalie en eventueel alle andere planten die men ter beschikking heeft en die een slechte geur afgeven. Men stopt dat alles samen in een recipiënten en overgiet met water. Men heeft niet al deze planten nodig, maar hoe groter de verscheidenheid, hoe beter.
De verhoudingen en de hoeveelheid spelen ook weinig rol. Doe er wat suiker bij voor de gisting: 250 gram voor 10 liter, 1 kilogram voor 100 liter. Zet ergens in een afgelegen hoek, liefst zonnig en laat gisten, dit enkele weken tot enkele maanden. Daarna filteren en opslaan.
Bij gebruik mag men dit preparaat tot 5 x verdunnen en dan verstuiven. Men heeft door de gisting een soort azijn bekomen, waarvan men de geur moeilijk kan thuisbrengen. De insecten vinden het dan ook niet meer aangenaam en gaan op een ander hun eetlust botvieren.
Een zeer efficiënt middel tegen insecten en vooral vliegensoorten zijn de mottenballen. Men verzamelt enkele halfhoge conservendoosjes, grotere en kleinere. Neem een stukje multiplex van 15 x 15 centimeter. Zet er het lege doosje op en schrijf er met een potlood rond. Sla op deze lijn 3 nagels voor een rond doosje of 4 nagels voor een sardienenblikje. Neem een stokje van 30-40 centimeter lang en nagel dit onder het plankje zodat men een klein tafeltje bekomt. Zet nu een kleiner doosje midden het tafeltje en nagel dit vast.
Leg er drie mottenballen in en clips het grotere doosje op de nagels. Zit het te los, trek dan even aan de nagels zodat ze naar buiten gaan, kun je het doosje er niet op krijgen, duw ze iets naar elkaar. Er moet steeds een spleet blijven tussen de twee doosjes, want hierlangs moeten de dampen ontsnappen.
Zet dit tussen de te beschermen groenten, ongeveer op gewashoogte. Hoe warmer het weer, hoe meer geur de mottenballen verspreiden, waardoor de insecten op de vlucht slaan. Na een tweetal maanden nazien of de bollen niet te veel verdampt zijn, anders bijvullen. Dit middel is goed tegen de meeste insecten, uitgezonderd tegen preimot waartegen het helemaal niet werkt. De preimot vliegt 's nachts en dan is er te weinig verdamping van de mottenballen. Tegen preimot is het beter stinkers en boerenwormkruid tussen te planten. Proeven zijn aan de gang om de invloed van pastinaak na te gaan tegen preimot.
Schimmels voorkomen in de bioteelt doet men zoveel mogelijk door de planten te versterken.
Geen overdadige bemesting, iets ruimer planten zodat de planten kunnen opdrogen. Voorbehoedend kan men stuiven met basalt of lavasmeel. Deze hulpmiddelen houden silicium in, wat de planten verstevigd. Siliciumhoudende planten zijn ook heermoes en raket. Een aftreksel van deze planten wordt dan ook wel eens gespoten als versterking, maar ook ter bestrijding. Een aftreksel van bruine ajuinpellen werkt versterkend maar ook genezend. Men houdt alle ajuinpellen bij en gooit die in een emmer of vaatje met water. Men laat trekken en men giet enkel vloeistof af als men dat nodig heeft. Men kan dus steeds bijgooien en aftappen. Spuiten met een sterke concentratie, dus niet te veel verdunnen, hoogstens tweemaal. Hoe sterker hoe beter. Vermoedelijk is het hier de zwavel die genezend werkt.
BODEMMOEHEID / TEELTWISSELING
In de bioteelt moet vooral aandacht gezonken worden aan teeltwisseling, noodzakelijk om bodemmoeheid te voorkomen. Bodemmoeheid treedt op als men te dikwijls hetzelfde gewas op dezelfde plaats teelt. De grond wordt dan te eenzijdig uitgeput en men krijgt last van bodemaaltjes. Deze zeer kleine parasieten teisteren een bepaalde waardplant. Zij tasten de wortels aan en onttrekken alzo bodemvocht en voedsel aan de plant. Deze gaat slechter groeien en wordt veel vatbaarder voor ziekten. Immers in de natuur moet de zwakste opgeruimd worden, een noodzaak om de soort gezond te houden. Om een goede teeltwisseling te bekomen zou men hoogstens om de vier jaar (langer is beter) hetzelfde gewas op de dezelfde plaats mogen zaaien, want sommige parasieten blijven lang actief.
Wanneer men een plant maakt van de tuin en daar alles op aanduidt, is het mogelijk een goede teeltwisseling te handhaven. Elk jaar in de herfst voor men de grond winterklaar maakt, moet men de planning opmaken. Door een dergelijke planning is het mij mogelijk een teeltwisseling te hebben tussen 7 en 9 negen jaar. Dat vraagt wel doorgedreven opzoekingen en administratie, maar het loont de moeite. Men schakelt reeds op voorhand een deel ziekten en plagen uit.
Om in de tuin gemakkelijk een plaats terug te vinden zet men langs de tuin aan de buitenkanten om de vijf meter een paaltje. Met de hulp van denkbeeldige lijnen die de paaltjes verbinden wordt het mij gemakkelijk een perceeltje einden. Wanneer men de tuinbedden dan ook nog over de volle lengte of breedte voor hetzelfde gewas kan aanleggen, wordt het nog gemakkelijker.
Om onze gewassen gezond te houden, moeten wij uiteraard bepaalde teeltmaatregelen nemen. Zoals wij mensen mekaar goed of minder goed verdragen, is dat bij de planten evenzo. Paardenbloem, gezaaid om te gebruiken als "Molsla" geeft onherroepelijk problemen met de naaststaande teelt. De wortels scheiden ethyleengas af, dat zich in de grond verspreidt. Het gevolg is dat alle naaststaande gewassen minder goed gaan groeien omdat hun wortels vergiftigd worden door dit gas. Groeiremming of groeistilstand geeft altijd problemen en uit zich vooral in voortijdig in zaad schieten.
Willen wij paardenbloem telen, dan doen we dit uiteraard liefst in een hoekje aan de buitenkant, zodat de andere gewassen er geen last van hebben. Niet alleen paardenbloem geeft problemen. Zonnebloemen zijn gevoelig voor phytophthora (aardappelplaag), zodat we deze niet naast aardappelen mogen zetten. Planten die graag gegeten worden door slakken zetten we liefst niet in de buurt van een haag of op een plaats waar veel ruw opgeschoten planten staan met veel onder begroeiing: dat is immers de uitverkoren plaats waar slakken zich verbergen.
EEN INDELING MET BETREKKING OP DE TEELTWISSELING
Vak A = Bladgewassen
Vak B = Wortelgewassen
Vak C = Vruchten
Vak D = Peulvruchten
Eerste jaar: ---- A ---- B ---- C ---- D
Tweede jaar: ---- B ---- D ---- A ---- C
Derde jaar: ----- D ---- C ---- B ---- A
Vierde jaar: ---- C ---- A ---- D ---- B
Door middel van deze schrijven wil ik een bijdrage leveren aan een beter milieu en laten zien hoe je met respect voor de natuur en het leven in de tuin kunt krijgen, die op een natuurvriendelijke manier wordt onderhouden. Op deze manier zijn mens en natuur geen vijanden, maar stimuleren ze elkaar juist om samen tot een zo prachtige mogelijk resultaat te komen. Daarom is dit schrijven beknopt gehouden.
Voor welwillende kritiek houd ik mij ten zeerste aanbevolen.